Er wordt de laatste tijd erg veel geschreven over Adblockers. Kleine programmaatjes die hinderlijke online advertenties blokkeren. Zeker toen Apple in september van dit jaar bekend maakte dat het adblockers ging toestaan in de appstore kwamen de toepassingen vaak in het nieuws.
Aan de ene kant zijn de adblockers een uitkomst voor de consument, want wat is er tijdens het internetten irritanter dan schreeuwerige pop up advertenties die alle aandacht opvragen? Zelfs de uitvinder van de Pop-up advertentie bood daar vorig jaar zijn verontschuldigingen voor aan.
Aan de andere kant zijn er de website eigenaren. Zij besteden al hun tijd aan het maken van goede content, en advertenties zijn voor hen vaak de enige bron van inkomsten. Zonder de advertenties zouden hun sites niet kunnen bestaan. Het Duitse Bild.de is zelfs al niet meer beschikbaar als je een adblocker hebt geïnstalleerd.
Aan welke kant van de discussie je ook staat, dat de discussie er is toont wel aan dat internetgebruikers meer en meer klaar zijn met vervelende advertenties waar ze niet om gevraagd hebben. Een recent onderzoek naar Adblockers toonde bovendien aan dat met name jongere internetgebruikers dergelijke toepassingen gebruiken en het ligt in de lijn der verwachting dat het percentage internet gebruikers met een adblocker in de toekomst alleen maar toeneemt. In een tijd waarin de consument meer en meer controle krijgt over de content die hij of zij tot zich neemt (films kijken we via Netflix en muziek streamen we met Spotify) bepaald hij of zij zelf wel wanneer er de tijd wordt genomen voor jouw merk of product.
Hoogste tijd dus voor marketeers om weer echt te gaan innoveren. De oplossing van Bild, is geen echte oplossing. Het verplichten van de gebruikers om advertentiebanners toe te staan is een tijdelijke oplossing, die niets doet aan de irritatie die de consument van die banners ervaart. Het wordt misschien wel de belangrijkste uitdaging van marketeers in 2016: hoe vervang je het in jaren ontwikkelde verdienmodel van de schreeuwende advertentiebanner door een variant die net zo goed of nog beter werkt maar die geen irritatie van de consument oplevert?
Het is een vraag waar veel sites zich op dit moment mee bezig houden. Een mooi voorbeeld van een bedrijf dat heel bewust niet heeft gekozen voor de standaard banners, maar echt voor content met meerwaarde is WeTransfer. In dit al 2 jaar oude blog van oprichter Nalden legt hij uit waarom bij WeTransfer werd gekozen voor een “niet-traditionele”advertentievorm. Inmiddels verovert de site in hoog tempo Amerika en wordt de online verzenddienst alom geroemd vanwege het gebruikersgemak.
Nu zal het opzetten van een geheel eigen content vorm op de eigen site voor veel bedrijven niet rendabel zijn, bovendien zal die manier van geld verdienen niet bij elk bedrijf passen, wat wel duidelijk wordt is dat reclame steeds meer verschuift van een vervelende afleiding aan de zijkant naar een vorm die in de content verweven is en als het enigszins kan die content ook nog verrijkt.
Dat is waar social media ook om de hoek komen kijken. Op social media vertel je je verhaal. Als bedrijf, als persoon of als organisatie. En hoewel adverteren op social media zeker tot de mogelijkheden behoort is het organisch gecommuniceerde deel van je social media strategie nog altijd de basis. Op social media adverteer je niet perse, je communiceert met je klanten. En als je wel adverteert, dan is de groep zonder adblocker die je bereikt door de vele targeting opties hoogstwaarschijnlijk geïnteresseerder in je verhaal dan de ontvanger van de gemiddelde pop up banner. Daar komt bij dat marketing als vakgebied zich ook snel blijft door ontwikkelen. Al jaren is het niet meer louter het zenden van de scherpste aanbieding aan zoveel mogelijk mensen, maar veel meer het zoeken van de dialoog. Daar zijn de duizenden webcare medewerkers in ons land het levende bewijs van.
Juist in een wereld vol adblockers vormen social media kanalen nog altijd het perfecte middel voor die dialoog. Geen schreeuwerige adblocker als afleiding maar goede content ter verrijking.